Afbeelding

brieven van manumissie worden verleend op 11 februari 1839 en op dat moment krijgt Kwakoe officieel een achternaam; voortaan heet hij Petrus Frederik Bijderhand.

Kwakoe Bijderhand, de held die de geschiedenisboeken negeerden

Door Marvin Hokstam

Vorige week bij de aftrap van Project Memre, waarin wij samen met enthousiaste lezers aan een reis begonnen langs verhalen uit hun familieverleden, schreven wij: “De Zwarte gemeenschap heeft een onaangeroerde schatkist aan nooit vertelde verhalen. Het verleden van de nakomelingen van totslaafgemaakten is immers niet alleen een aaneenknoping van marginalisatie en kommer en kwel; er komen ook tal van mooie verhalen in voor, van heldendaden, van liefde, van ondernemerschap, die voortleven in families maar door de eurocentrische geschiedschrijving gemakshalve genegeerd zijn.”

Vandaag publiceren wij een soortgelijk verhaal van Petrus Frederik (Kwakoe) Bijderhand, een totslaafgemaakte jongeman die tien mensen redde; vijf  mensen van de verdrinkingsdood en later nog eens vijf mensen uit de slavernij. Historicus Dr. Coen van Galen van de Radboud Universiteit, de trekker van de digitalisering van de registers van de Surinaamse totslaafgemaakten, ontploos dit verhaal uit de archieven. 

Petrus Frederik Bijderhand moet geboren zijn rond 1816. Hij duikt voor het eerst op met de slavennaam Frederik in 1830, wanneer hij als 14-jarige jongen wordt ingeschreven in het slavenregister op naam van Maria Magdalena van Vornkal. Maria Magdalena van Vornkal, geboren rond 1787, was een zwarte vrouw die zelf in mei 1824 uit slavernij was vrijgekomen. In 1830 heeft ze een man (Felix) en twee jongens, Frederik en de 12-jarige Cornelis in eigendom. Uit haar latere testament blijkt dat Frederik haar zoon is. Hij is dus eigendom van zijn moeder.Maria van Vornkal overleed vlak daarna, op 50-jarige leeftijd op 15 januari 1838. Haar overlijden wordt gemeld in de Surinaamsche courant van 11 februari 1838

Van Galen:

Maria had in december 1837 geprobeerd om Frederik vrij te laten verklaren, maar dat was niet gelukt omdat de overheid de borgstelling voor deze manumissie had afgekeurd; bij een vrijlating was de vrijlater verplicht een borg te betalen of om mensen te vinden die borg wilden staan voor de vrijgelaten persoon, omdat de overheid anders ervoor op zou draaien als de vrijgekomen persoon in armoede zou vervallen. Waarschijnlijk kon Maria de borg niet bij elkaar krijgen, of waren de borgstellers niet betrouwbaar genoeg in de ogen van de overheid.”

Maria van Vornkal overleed vlak daarna, op 50-jarige leeftijd op 15 januari 1838. Haar overlijden wordt gemeld in de Surinaamsche courant van 11 februari 1838.

Maria van Vornkal overleed vlak daarna, op 50-jarige leeftijd op 15 januari 1838. Haar overlijden wordt gemeld in de Surinaamsche courant van 11 februari 1838

Ze liet haar erfenis na aan haar zoon Frederik en bepaalde in haar testament alsnog dat hij vrij zou moeten komen. 

Maria van Vornkal overleed vlak daarna, op 50-jarige leeftijd op 15 januari 1838. Haar overlijden wordt gemeld in de Surinaamsche courant van 11 februari 1838

Johannes David Valentijn werd bij testament benoemd tot voogd over de boedel van M.M. van Vornkal en hij werd ook straatvoogd over Frederik. Valentijn, een zwarte meester-timmerman die zelf in mei 1822 was vrijgekomen uit slavernij, behoorde tot dezelfde sociale groep als M.M. van Vornkal en woonde aan dezelfde gracht in Paramaribo. Een buurman van mevrouw Van Vornkal.

Een straatvoogd was iemand die de juridische vertegenwoordiger was van een totslaafgemaakt persoon die geen "meester" meer had. Een straatvoogd moest de vrijlating begeleiden van een totslaafgemaakt persoon, maar die persoon moest zelf het geld bij elkaar brengen voor de kosten van de vrijmaking en de borg.

Dr. Van Galen vertelt dat in de nieuwe serie van de “slavenregisters” van 1838, waarin Frederik ingeschreven wordt bij straatvoogd Johannes David Valentijn, hij niet alleen als “Petrus Frederik” bekend staat, maar nu ook bij de Afrikaanse naam die hij waarschijnlijk aan zichzelf gaf: “Kwakoe’.

Van Galen enthousiast:

Iedereen kende hem dus waarschijnlijk als Kwakoe.” 

de nieuwe serie van de “slavenregisters” van 1838, waarin Frederik ingeschreven wordt bij straatvoogd Johannes David Valentijn,

Maar Kwakoe had weinig geluk met Valentijn: die overleed onverwachts in december 1838 en in zijn boedel zaten nauwelijks financiële middelen; Kwakoe was weer terug bij af. Hij ging toen waarschijnlijk als visser werken om geld bij elkaar te brengen voor zijn levensonderhoud en om te sparen voor zijn vrijlating.

HELDENDAAD

Op 12 januari 1839 was hij met een vissersboot met een bemanning van zeven totslaafgemaakte personen onderweg van Paramaribo naar de monding van de Saramacca rivier. Tijdens die zeiltocht over open zee slaat het noodlot toe; de boot slaat in onstuimige zee om. Kwakoe is de enige opvarende die kan zwemmen en hij weet vijf van de zes opvarenden te redden door ze met veel moeite op ronddrijvende planken te tillen zodat ze blijven drijven.

De Surinaamsche Almanak voor 1840 van de Surinaamse afdeling van de Maatschappij tot het Nut van ’t Algemeen schreef er vol lof over:

Kwakoe is de enige opvarende die kan zwemmen en hij weet vijf van de zes opvarenden te redden

Kwakoe is de enige opvarende die kan zwemmen en hij weet vijf van de zes opvarenden te redden

Kwakoe is de enige opvarende die kan zwemmen en hij weet vijf van de zes opvarenden te redden

Op advies van de procureur-generaal besluit de gouverneur-generaal om Petrus Frederik in vrijheid te stellen om zijn heldendaad te belonen. De 23-jarige jongeman was immers al op weg naar de vrijheid. De procureur-generaal stelt ook voor om hem een beloning te geven. Waaruit de beloning bestaat wordt niet vermeld, maar mogelijk was het de dekking van de kosten van de vrijlating en de borg. De vrijlating wordt aangekondigd in de Surinaamsche Courant van 28 en 30 januari 1839:

brieven van manumissie worden verleend op 11 februari 1839 en op dat moment krijgt Kwakoe officieel een achternaam; voortaan heet hij Petrus Frederik Bijderhand.

De aankondiging van die huldiging staat ook in de Surinaamsche CourantTijdens de bijeenkomst van de Surinaamse afdeling van de Maatschappij tot het Nut van ’t Algemeen op 15 april 1839, wordt voor Petrus Frederik Bijderhand een lofrede uitgesproken vanwege het verrichten van ‘eener loffelijken daad’. 

De brieven van manumissie worden verleend op 11 februari 1839 en op dat moment krijgt Kwakoe officieel een achternaam; voortaan heet hij Petrus Frederik Bijderhand.

Het bestuur van de maatschappij tot Nut van 't Algemeen besluit Petrus een zilveren eremedaille te geven en een bonus van 50 gulden voor menslievend gedrag. Op 15 april wordt hij gehuldigd. De aankondiging van die huldiging staat ook in de Surinaamsche Courant, o.a. op 1 en 8 april 1839:

Maar daarmee is het verhaal van Kwakoe niet afgelopen.

Een jaar later verkoopt Petrus Frederik Bijderhand aan B.S. Ries te Amsterdam een erf en gebouwen ‘aan de voorstad Zeelandia, aan de Nepveu’s gracht, bekend onder Oude Wijk A  127, thans eerste Buitenwijk 137’. “Dit was het oude huis van Maria Magdalena van Vornkal,” concludeerde dr. Van Galen uit onderzoek. Kwakoe had het pand inderdaad geërfd na haar overlijden. 

“Is dit het oude huis van Maria Magdalena van Vornkal?”

Kwakoe, nu dus bekend als Petrus Frederik Bijderhand, verhuist dan naar de Pontenwerfstraat, een wijk in Paramaribo waar veel vrije zwarte en andere mensen van kleur wonen. Volgens de wijkregisters woont de 30-jarige Petrus nu aan de noordzijde van de Pontenwerfstraat op nummer 198. De registers noemen hem een ‘vrije neger’; hij is nog steeds visser van beroep en is lid van de Evangelische Broedergemeente. Er staan verder geen andere vrije mensen bij hem in huis vermeld, wel twee slaafgemaakte vrouwen (in het wijkregister worden alleen vrije mensen met naam genoemd), maar voor zover bekend waren deze niet in zijn bezit.

AANKOOP

En dan koopt Petrus Frederik Bijderhand op 30 maart 1848 een familie van vijf mensen van ene H. F. Wesenhagen.

Petrus Frederik Bijderhand koopt op 30 maart 1848 een familie van vijf mensen van ene H. F. Wesenhagen.

Die had deze familie in januari 1843 gekocht uit de boedel van ene C.T. Capadoce.

Van Galen:

Het is niet Bijderhands bedoeling om slavenhouder te worden, want hij koopt ze ‘voor de vrijdom’. Dit was een tussenstap tussen slavernij en manumissie en betekende dat de koper van deze mensen geacht werd om ze binnen drie jaar na aankoop vrij te laten.”

Uit de inschrijving in het nieuwere versie van het slavenregister van 1848, blijkt dat het gezin dat Bijderhand heeft gekocht bestaat uit Theodora Catharina (geboren 1813) en haar kinderen Magdalena Mietje (1833), Adolphina Merie (1836), Eva Annaatje (1839) en Christiaan (geboren december 1847). In de tijd dat ze formeel eigendom zijn van Petrus Frederik Bijderhand krijgt Theodora Catharina nog een kind: Jan Batist (augustus 1850). In dezelfde periode wordt Theodora Catharina grootmoeder: haar dochter Magdalena Mietje krijgt twee kinderen, Frederik Karel Theodoris in november 1849 (die helaas overlijdt in augustus 1850) en Charlotte Helmina Louisa in juni 1851. De tweede dochter Adolphina Merie krijgt op 11 april 1851 een zoontje met de naam Petrus Welkom.

Blijkbaar ging de vrijlating niet snel genoeg, want als de familie na drie jaar nog niet vrij is wordt op 18 Juni 1851 de ambtenaar A. F. van Amson benoemd tot Curator ad hoc over deze familie. Een curator ad hoc was een ambtenaar die het proces van vrijlating moest begeleiden.

Eind 1851 wordt weer een nieuwe serie van het slavenregister ingevoerd, en daarin staat de uitkomst. Op 28 februari 1852 wordt de hele familie gemanumitteerd en hebben ze nu de achternaam Val: Theodora Catharina Val, Magdalena Mietje Val, Adolphina Maria Val, Eva Annaatje Val, Christiaan Hermanus Val, Jan Baptist Val, Charlotte Wilhelmina Louisa Val en Petrus Val.

Op 28 februari 1852 wordt de hele familie gemanumitteerd

De vermelding staat in het slavenregister:

Bijderhand heeft dus niet alleen vijf mensen van de verdrinkingsdood gered, maar ook deze familie vrijgemaakt uit slavernij. Mogelijk dat hij een relatie had met Theodora Catharina Val en was tenminste Jan Baptist Val die geboren werd toen Theodora bij hem woonde, zijn kind. Mogelijk de andere kinderen Magdalena, Adolphina, Eva Annaatje en Christiaan ook.

“Als dat al zo is, dan zijn ze waarschijnlijk nooit getrouwd en heeft Bijderhand de kinderen nooit formeel erkend, want bij de volkstelling van 1921 zijn er meerdere mensen met de achternaam Val, maar niemand meer met de achternaam Bijderhand,” zegt dr. Van Galen.

Hij heeft niet kunnen achterhalen wanneer Petrus Frederik Bijderhand is overleden.

Feit blijft dat met archiefonderzoek het leven kon worden gereconstrueerd van de held Kwakoe die door de geschiedenisboeken genegeerd werd. Een verhaal van liefde en heldendom ten tijde van de slavernij, dat ook mag worden verteld. 


Met project Memre van stichting Bigi Bon gaat AFRO Magazine samen met lezers, op jacht naar onvertelde verhalen uit de Afro Nederlandse geschiedenis.